Antonio Lucio Vivaldi werd op 4 maart 1678 in Venetië geboren. Waarschijnlijk was zijn gezondheid bij zijn geboorte al broos en misschien mede door de aardbeving op zijn verjaardag werd hij dezelfde dag al gedoopt.
Van zijn vader, kapper en violist, kreeg hij zijn eerste vioollessen. Zijn vader was ook een van de grondleggers van een vereniging van musici in Venetië. Op zijn 15de begon Antonia naast muzieklessen aan een Priesteropleiding. In 1703 werd hij tot priester gewijd. Vanwege zijn slechte gezondheid, hij had waarschijnlijk astma, hoefde hij geen missen meer te celebreren. Het verhaal gaat dat hij vaak tijdens de mis naar de sacristie ging om muzikale invallen te noteren en dat dat de werkelijke reden was. In hetzelfde jaar werd hij aangesteld als 'maestro di violino' aan het Ospedale della Pieta, een weeshuis voor jonge meisjes. Hij kreeg al gauw de bijnaam 'il Prete Rosso' vanwege zijn rode haarkleur. Naast leraar en componist was hij een virtuoze violist. Voor dit instituut schreef hij vele orkestenwerken voor allerlei bezettingen. In 1711 werd er in Amsterdam o.a. een aantal vioolconcerten uitgegeven (Opus 3. L´estro armonico) In 1713 begon hij met het schrijven van vocale composities nadat de koorleider het instituut verlaten had en men Vivaldi aanstelde als verantwoordelijke voor alle muzikale activiteiten. Naast psalmen, cantates, oratoria en andere geestelijke werken waaronder het beroemde 'Stabat Mater' en 'Gloria' schreef Vivaldi ook ongeveer 47 opera’s.
In 1717 gaat hij voor twee jaar naar Mantua en wordt kapelmeester aan het hof van Philipp van Hessen-Darmstadt. In 1720 keert hij terug naar Venetië waar hij in 1741 op 63-jarige leeftijd overlijdt.
Gloria in D (RV 589) Het beroemde Gloria voor koor, orkest, twee sopranen en alt is misschien wel het beroemdste en meest gezongen koorwerk van Vivaldi. Het werk werd waarschijnlijk in 1715 geschreven en bestaat uit 12 delen waarbij uitbundigheid, fraaie harmonische wendingen en soli voor de nodige frisheid en afwisseling zorgen.
Magnificat in g-klein (RV610) voor koor en strijkers werd geschreven in 1717/1719. Het stuk bestaat uit 9 delen met ook hier een grote variatie aan bezettingen en zelfs een unisono-gedeelte voor koor in deel 5: 'Deposuit Potentes'.
Credo in e-mineur (RV 591) bestaat uit 4 delen. Het laatste deel, 'et Resurrexit', is gebaseerd op materiaal uit het eerste deel waarbij de snelle herhalingsnoten in de strijkers opvallen. De twee langzame middendelen, 'Et Incarnatus est' en 'Crucifixus', vormen een mooi contrast met de twee snelle hoekdelen.